In dit blog bespreek ik de juridische term berusting in de context van het burgerlijk procesrecht. Aan bod komt wat berusting is, wat het gevolg is en wat de voorwaarden zijn.
Wat is berusting?
Berusting is als een procespartij zich neerlegt bij de uitspraak. Het ziet dus op het doen van afstand van het recht om een rechtsmiddel in te stellen tegen de rechterlijke uitspraak.[1] Of, zoals de Hoge Raad het in 1941 verwoord, “dat verdere strijd wordt opgegeven”.[2]
Berusting vind je daarom op meer plaatsen terug in het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (‘Rv’), waaronder de volgende situaties:
- het geldt als er verzet wordt aangetekend tegen een verstekvonnis in (artikel 143 lid 4 Rv):
“De veroordeelde die in het vonnis heeft berust, kan daartegen niet meer in verzet komen”;
2. het geldt voor hoger beroepsprocedures (artikel 334 Rv):
“Elke partij welke zal berust hebben in een vonnis, kan niet meer ontvankelijk zijn om daarvan te komen in hooger beroep”;
3. en het geldt in cassatie (artikel 400 Rv):
“Het beroep in cassatie staat niet open voor hem, die in de uitspraak heeft berust”.
Bovenstaande voorbeelden zien op de dagvaardingsprocedure, maar het geldt ook voor de verzoekschriftprocedure. Zie artikel 358 lid 1 Rv voor hoger beroep en artikel 426 lid 4 juncto artikel 400 Rv voor cassatie.
Gevolgen berusting
Uit voorstaande citaten wordt wel duidelijk dat de (proces)partij die heeft berust in een uitspraak daartegen geen rechtsmiddel meer kan aanwenden. Anders gezegd, de uitspraak kan niet meer worden aangevallen en staat daarmee vast tussen partijen.
Eens berust, blijft berust
Een berusting kan niet worden ingetrokken.[3] Het is dus van belang om je te realiseren hoe berusting werkt en wat je wel en vooral niet moet zeggen en doen.
Voorwaarden berusting
De berusting moet blijken uit een mededeling of uit de houding van een procespartij nadat de uitspraak is gedaan. Berusting is vormvrij, wat betekent dat er geen regels zijn over de manier waarop het gebeurt. Het kan dus bijvoorbeeld schriftelijk, mondeling, maar ook via rooksignalen. Al kan het in de laatste twee gevallen lastig zijn om het aan te tonen.
Gericht aan wederpartij
De mededeling van berusting is een eenzijdige rechtshandeling die moet worden gedaan aan de wederpartij. De wederpartij hoeft er dus niet mee in te stemmen. Verklaart een partij enkel tegen de griffier dat hij geen hoger beroep zal instellen, dan geldt dat dus niet als berusting.[4]
Een ander praktijkvoorbeeld is de situatie dat een woordvoerder van een bedrijf tegen een persbureau zegt dat het bedrijf niet in cassatie gaat en dat het bedrijf zich neerlegt bij de uitspraak van het gerechtshof. Het persbureau zet dit vervolgens op haar website en meerdere media nemen dit vervolgens over. Het bedrijf gaat vervolgens toch in cassatie en de wederpartij stelt zich op het standpunt dat is berust in de uitspraak en dat het bedrijf niet-ontvankelijk is. De Hoge Raad deelt deze mening niet, omdat de verklaring aan het persbureau is gericht en niet aan de wederpartij. Dat de wederpartij het nieuwsitem heeft gelezen, is daarbij niet relevant.[5]
Ondubbelzinnig
Een tweede vereiste is dat de berustingsverklaring ondubbelzinnig is en daarmee dat er geen twijfel bestaat over de intentie. Dit geldt voor zowel de mededeling als de houding waaruit de berusting blijkt. Gezien de verstrekkende gevolgen van de berusting – de uitspraak is definitief –, is dit een logische voorwaarde.
Dit betekent dat het feit dat een partij vrijwillig en zonder protest aan een veroordeling voldoet, niet berust in dat vonnis.[6] Nadat aan een vonnis is voldaan, schreef de advocaat van de veroordeelde partij “Hiermede is derhalve deze zaak van de baan” aan de advocaat van een partij aan de advocaat van de andere partij is voor meerdere uitleg vatbaar. Het kan gaan over het hoger beroep, maar het zou ook kunnen gaan over de executie van het vonnis. Daarom is hier geen sprake van berusting.[7]
Er is wel sprake van berusting als de advocaat van een procespartij aan de advocaat van de andere procespartij schrijft dat zijn cliënt afziet van hoger beroep of cassatie.
Houding
Niet alleen een ondubbelzinnige mededeling kan tot berusting leiden, maar het kan ook volgen uit de gedragingen van een partij. Een zeer recent voorbeeld hiervan is de situatie dat partijen na het vonnis in eerste aanleg gaan onderhandelen. Partijen bereiken een schikking tegen finale en die schikking wordt nagekomen. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden oordeelde in zijn uitspraak van 24 augustus 2021:
“In dit geval hebben [appellant1] en [appellant2] – direct nadat het Pensioenfonds hun verzocht tot betaling van het bedrag waartoe zij bij het vonnis van de kantonrechter waren veroordeeld – aangeboden een substantieel lager bedrag te betalen, zulks tegen finale kwijting. Met dit voorstel is het Pensioenfonds na rijp beraad akkoord gegaan en [appellant1] en [appellant2] hebben na de instemming van het Pensioenfonds daaraan uitvoering gegeven. In het algemeen wijst de formulering ‘finale kwijting’ erop dat partijen een eind willen maken aan hun materiële geschil. Het Pensioenfonds heeft het voorstel van [appellant1] en [appellant2] dienovereenkomstig mogen opvatten.”
Het hof voegt hieraan toe dat als appellanten niet wilden berusten in het vonnis, zij dit kenbaar hadden moeten maken. Door dit niet te doen is de indruk gewekt dat zij, na acceptatie en uitvoering van het voorstel, hebben berust in het vonnis. Het Pensioenfonds mocht hier ook gerechtvaardigd op vertrouwen.[8]
Niet ambtshalve
De rechter mag niet uit zichzelf (ambtshalve) oordelen dat een procespartij berust in een gerechtelijke uitspraak. De wederpartij zal daar een expliciet beroep op moeten doen.[9]
Wanner een beroep doen op berusting?
Het beginsel van goede procesorde maakt dat een beroep op berusting zo spoedig mogelijk moet worden gedaan. Dit betekent dat een procespartij dit in zijn eerste processtuk moet doen.[10]
[1] HR 10 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1138.
[2] HR 3 april 1941, NJ 1941, 835.
[3] HR 3 juni 1988, NJ 1988, 808, r.o. 3.
[4] HR 3 april 1941, NJ 1941, 835.
[5] HR 10 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:412, r.o. 3.4.
[6] HR 8 februari 1991, NJ 1992, 98.
[7] HR 6 december 1985, NJ 1986, 196.
[8] Hof Arnhem-Leeuwarden 24 augustus 2021, ECLI:NL:GHARL:2021:8167.
[9] HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2008:AZ6096, r.o. 3.5.2.
[10] HR 8 juni 2007, ECLI:NL:HR:2008:AZ6096, r.o. 3.5.2.
Recente reacties